
Dan kwam ik naar uw voordeur,
vroeg aan uw
vrouw: “Mag hij?”
Tegen u zei ik: “Pak uw zak,
draag
deze vest en gesp deze helm,
wij vertrekken.”
Ge zoudt weifelen, voor u turen
maar het
kwaad ervan niet inzien
wat maakt het uit, hier of ginder?
De moto zou’k starten – “alles goe?”
En
wegvroemen – ver van huis dorp of land;
onderweg is geen
toestand, maar een recht.
In een vreemd land langs de weg kamperen
’s
avonds een vuur, sigaret en iets te drinken.
Kijk eens naar
boven, zou’k zeggen,
kijk nu naar beneden.
Deze vlam, is zij niet een ster?
Droomt gij
nog of wat is dan dit leven
een verlaten kampplek, een spoor?